08 augustus 2013

Karen Black

74, Santa Monica, 8 augustus, alvleesklierkanker

 

Amerikaans actrice, geboren als Karen Blanche Ziegler. Ster van de tegencultuurcinema in het Hollywood van de jaren 70, die haar leven lang in onafhankelijke films is blijven spelen, zij het later vooral horror- en exploitatiewerkjes. Licht loensend, met een wipneus en volle lippen, groeide ze in haar vaak manische rollen uit tot begeerlijke libertijn, geheel passend bij de tijdgeest. De in Illinois geboren actrice studeerde in New York bij Lee Strasberg. Filmdebuut als ‘Betty, beschilderde vrouw’ in de tienerexploitatie The Prime Time (Gordon Weisenborn, 1959).  Speelde veel theater, toen Francis Ford Coppola haar een rol gaf in You’re a Big Boy Now (1966). Ze was al dertig en gescheiden van haar eerste echtgenoot Charles Black toen de hele wereld haar omarmde, door een cruciale bijrol in de culthit Easy Rider (Dennis Hopper, 1966), als een door advocaat Jack Nicholson op een lsd-trip meegenomen hoertje. Nicholson was opnieuw haar tegenspeler in Five Easy Pieces (Bob Rafelson, 1970). Haar fenomenale rol van de serveerster Rayette, verleid en gedumpt door de verwende rijkeluiszoon, leidde tot een Oscarnominatie (de enige) en een Golden Globe.

Daarna te zien in Nicholsons regiedebuut Drive, He Said (1971), de western A Gunfight (Lamont Johnson, 1971), Born to Win (Ivan Passer, 1971), Cisco Pike (met haar favoriete tegenspeler Kris Kristofferson; Bill L. Norton, 1972), de verfilming van Philip Roths Portnoy’s Complaint (Ernest Lehman, 1972), de eerste griezelfilm The Pyx (top-billed tegenover Christopher Plummer; Harvey Hart, 1973),

de spijkerharde misdaadfilm The Outfit (John Flynn, 1973), als Myrtle Wilson in The Great Gatsby (tweede Golden Globe; Jack Clayton, 1974), Law and Disorder (Passer, 1974) en als stewardess aan het stuur in de rampenfilm Airport 1975 (Jack Smight, 1974). Na de flop van The Day of the Locust (John Schlesinger, 1975) oogstte Black veel lof voor haar rol van countryzangeres Connie White in de ensemblefilm Nashville (Robert Altman, 1975). Ook schreef en zong ze haar liedjes en deelde in de collectieve Grammy voor de soundtrack. Er volgde een periode met overwegend mindere films: Ace Up My Sleeve (Passer, 1976), Alfred Hitchcocks tamelijk teleurstellende zwanenzang Family Plot (top-billed; 1976), het griezelmysterie Burnt Offerings (top-billed; Dan Curtis, 1976),

de ruimtevaartfilm Capricorn One (Peter Hyams, 1976), het Canadese In Praise of Older Women (George Kaczender, 1978), de Italiaans-Duitse heist movie met Lee Van Cleef The Squeeze/L’ultimo colpo (Antonio Margheriti, 1978) en het vergelijkbare Killer Fish/L’agguato sul fondo (Margheriti, 1979), de Zambiaans-Zweedse verfilming van Doris Lessings The Grass Is Singing/Gräset sjunger (top-billed; Michael Raeburn, 1981) en Chanel Solitaire (Kaczender, 1981). Na al deze omzwervingen werd de hernieuwde samenwerking met Altman gezien als beider comeback. Blacks rol in Come Back to the Five and Dime, Jimmy Dean, Jimmy Dean (1982) hoort tot haar beste werk, maar de meeste aandacht ging uit naar de als serieus actrice debuterende zangeres Cher. Direct daarna speelde Black Can She Bake a Cherry Pie? (Henry Jaglom, 1983), en daarna liep het allooi van haar films op enkele uitzonderingen na zienderogen terug.

Onder meer in Martin’s Day (Alan Gibson, 1985), een aflevering van de tv-serie The Hitchhiker (Mai Zetterling, 1985), Inferno in Diretta/Cut and Run (over de massale zelfmoord in Jonestown; Ruggero Deodato, 1985), Flight of the Spruce Goose (top-billed; Lech Majewski, 1986), tegenover haar zoon Hunter Carson in Invaders from Mars (top-billed; Tobe Hooper, 1986), It’s Alive III: Island of the Alive (Larry Cohen, 1987), Homer and Eddie (Andrey Konchalovsky, 1989), Evil Spirits (top-billed; Gary Graver, 1990), Mirror Mirror (top-billed; Marina Sargenti, 1990), Rubin and Ed (Trent Harris, 1991), Children of the Night (top-billed; Tony Randel, 1991),

The Player (Altman, 1992),  Plan 10 from Outer Space (Harris, 1995), Crimetime (George Sluizer, 1996), Children of the Corn: The Gathering (Greg Spence, 1996), Dogtown (George Hickenlooper. 1996), Conceiving Ada (tegenover Tilda Swinton; Lynn Hershman-Leeson, 1997), de korte film Stripping for Jesus (Anne Heche, 1998), Gypsy 83 (Todd Stephens, 2001), Teknolust (met Swinton; Hershman-Leeson, 2002), House of 1000 Corpses (Rob Zombie, 2003), Firecracker (Steve Balderson, 2005), Hollywood Dreams (Jaglom, 2006), Suffering Man’s Charity/Ghost Writer (Alan Cumming, 2007),

Irene in Time (Jaglom, 2009), Repo Chick (Alex Cox, 2009), Maria My Love (Jasmine Chazelle, 2011), Some Guy Who Kills People (Jack Perez, 2011) en Dark Blood (Sluizer, 2012, opgenomen in 1993). Laatste voltooide film: Ooga Booga (top-billed; Charles Band, 2013). Komt onder meer aan het woord in de documentaires Jonas in the Desert (Peter Sempel, 1994), Easy Riders, Raging Bulls: How the Sex, Drugs and Rock‘n’Roll Generation Saved Hollywood (Kenneth Bowser, 2003) en George Sluizer – Filmen over grenzen (Hans Heijnen, 2006). Gescheiden van scenarioschrijver L. M. Kit Carson. Laatste echtgenoot was regisseur, producent en editor Stephen Eckelberry. Samen actief lid van de Church of Scientology.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten