31 december 2013

James Avery


65, Glendale CA, 31 december, complicaties bij hartoperatie

Amerikaans acteur. Vietnamveteraan en academisch geschoolde Shakespeareacteur werd vooral bekend als de oom van Will Smith in de tv-serie The Fresh Prince of Bel-Air (1990-96) en de stem van Shredder in de animatieserie Teenage Mutant Ninja Turtles (1987-93). Eerste filmervaringen als figurant in The Blues Brothers (John Landis, 1980) en The Stuntman (Richard Rush, 1980). Behalve zeer veel tv ook kleine rollen in films als Fletch (Michael Ritchie, 1985), The Eleventh Commandment (Paul Leder, 1986), 8 Million Ways to Die (Hal Ashby, 1986), Stoogemania (Chuck Workman, 1986), Extremities (Robert M. Young, 1986), Three for the Road (B.W.L. Norton, 1987), Nightflyers (T.C. Blake, 1987), License to Drive (Greg Beeman, 1988), Beastmaster 2: Through the Portal of Time (Sylvio Tabet, 1991), The Linguini Incident (Richard Shepard, 1991), The Brady Bunch Movie (Betty Thomas, 1995), Dr. Dolittle 2 (Steve Carr, 2001), Raise Your Voice (Sean McNamara, 2004), Danika (Ariel Vromen, 2006) en Who’s Your Caddy? (Don Michael Paul, 2007).

29 december 2013

Wojciech Kilar


81, Katowice, 29 december, natuurlijke dood

In het huidige Oekraïne geboren Pools componist. Studeerde in 1955 cum laude af aan het conservatorium van Katowice (piano en compositie). Schreef naast vele andere muziek soundtracks voor meer dam honderd films, waaronder internationale producties als Dracula (Francis Ford Coppola, 1992), Death and the Maiden (Roman Polanski, 1994), The Portrait of a Lady (Jane Campion, 1996). The Ninth Gate (Polanski, 1999) en  Gouden Palmwinnaar The Pianist (Polanski, 2002). Eerste filmmuziek voor de korte documentaire Narciarze (Natalia Brzozowska, 1958), eerste speelfilm Lunatycy (Bohdan Poreba, 1960). Onder veel meer verantwoordelijk voor de muziek van Nikt nie wola/Nobody’s Calling (Kazimierz Kutz, 1960), Czerwone berety/Red Berets (Pawel Komorowski, 1963), Milczenie/Silence (Kutz, 1963), Giuseppe w Warszawie/An Italian in Warsaw (Stanislaw Lenartowicz, 1964), Salto (Tadeusz Konwicki, 1965),
Pieklo i niebo/Hell and Heaven (Stanislaw Rózewicz, 1966), Cala naprzód/Full Ahead (Lenartowicz, 1967), Westerplatte (Rózewicz, 1967), Morderca zostawia slad/The Killer Leaves a Trace (Aleksander Scibor-Rylski, 1967), Sami swol/Our Folks (Sylwester Checinski, 1967), Wilcze echa/Wolves’ Echoes (Scibor-Rylski, 1968), Laika (Wojciech Has, 1968), Czlowiek z M-3/Man with an Apartment (Leon Jeannot, 1969), Struktura krysztalu/The Structure of Crystal (Krzysztof Zanussi, 1969), Sól ziemi czarney/Salt of the Black Earth (Kutz, 1970), Lokis. Rekopis profesora Wittembacha/The Bear (Janusz Majewski, 1970), Rejs/The Cruise (Marek Piwowski, 1970), Zycie rodzinne/Family Life (Zanussi, 1970), Perla w koronie/Pearl in the Crown (Kutz, 1972), Hubal (Poreba, 1973), Iluminacja/The Illumination (Zanussi, 1973), Bilans kwartalny/Kwartaalbalans (Zanussi, 1975), Ziemia obiecana/Het land van grote belofte (Andrzej Wajda, 1975),
Tredowata/Leper (Jerzy Hoffman, 1976), Barwy ochronne/Camouflage (Zanussi, 1977), Spirala (Zanussi, 1978), Gouden Beerwinnaar David (Peter Lilienthal, 1979), de korte documentaire Z punktu widzenia nocnego portiera/Vanuit het standpunt van de nachtportier (Krzysztof Kieslowski, 1979), Wege in der Nacht (Zanussi, 1979), de animatiefilm Le roi et l’oiseau (Paul Grimault, 1980), Paciorki jednego rózanca/The Beads of One Rosary (Kutz, 1980), Constans (Zanussi, 1980), Kontrakt (Zanussi, 1980), de pausfilm From a Far Country (Zanussi, 1981), Imperativ (Zanussi, 1982), Gouden Leeuwwinnaar Rok spokjniego slonca/A Year of the Quiet Sun (Zanussi, 1984),
Przypadek/Blind Chance (Kieslowski, 1987), Salsa (Boaz Davidson, 1988), Wherever You Are… (Zanussi, 1988), Korczak (Wajda, 1990), Fantôme avec chauffeur (Gérard Oury, 1996), Cwal (Zanussi, 1996), Tydzien z zycia mezczyzny/A Week in the Life of a Man (Jerzy Stuhr, 1999), Pan Tadeusz (Wajda, 1999), Zemsta/The Revenge (Wajda, 2002), We Own the Night (James Gray, 2007) en de korte documentaire Poste restante (Marcel Lozinski, 2009).

26 december 2013

Mártha Eggerth


101, Rye NY, 26 december, natuurlijke dood

Oorspronkelijk Hongaars zangeres en actrice, in 1938 voor nazi’s via Frankrijk naar VS gevlucht, aldaar genaturaliseerd.  Debuteerde als 18-jarige in Csak egy kislány van a világon (Béla Gaál, 1930). Werd snel ster in Duitstalige filmindustrie: Die Bräutigamswitwe (top-billed; Richard Eichberg, 1931), Der Draufgänger (Eichberg, 1931), Eine Nacht im Grandhotel (top-billed; Max Neufeld, 1931), Ein Lied, ein Kuß, ein Mädel (top-billed; Géza von Bolváry, 1932), het door Billy Wilder geschreven Es war einmal ein Walzer (top-billed; Victor Janson, 1932), Das Blaue vom Himmel (top-billed; Janson, 1932), het Engelse Where Is This Lady? (top-billed; Victor Hanbury en László Vajda, 1932), Kaiserwalzer (top-billed; Friedrich Zelnik, 1933), Die Blume von Hawaii (top-billed; Richard Oswald, 1933), Leise fliehen meine Lieder (top-billed; Willi Forst, 1933), tegenover haar latere man, de Poolse tenor Jan Kiepura in Mein Herz ruft nach dir (Carmine Gallone, 1934), Die Czardasfürstin (top-billed; Georg Jacoby, 1934),
het Brits-Oostenrijkse Unfinished Symphony (top-billed; Forst en Anthony Asquith, 1934), het Italiaanse Casta diva/The Divine Spark (top-billed; Gallone, 1935), Das Schloß in Flandern (Von Bolváry, 1936), Wo die Lerche singt (top-billed; Karl Lamac, 1936), Das Hofkonzert/La chanson du souvenir (top-billed; Detlef Sierck, 1936), Zauber der Boheme/Betovering om la Bohème (tegenover Kiepura; Von Bolváry, 1937) en Immer wenn ich glücklich bin…!/Artistenbloed (top-billed; Lamac. 1938). In Amerika speelde Eggerth slechts in twee filmmusicals, beide met Judy Garland als ster: For Me and My Gal (Busby Berkeley, 1942) en Presenting Lily Mars (Norman Taurog, 1943). Na de oorlog weer in enkele Europese producties: Addio Mimí! (met Kiepura; Gallone, 1949), Valse brillante (met Kiepura; Jean Boyer, 1949), Das Land des Lächelns (met Kiepura; Hans Deppe en Erik Ode, 1952) en een gastrol in Frühling in Berlin (Arthur Maria Rabenalt, 1957).

24 december 2013

Frédéric Back


89, Montreal, 24 december, natuurlijke dood

In het toenmalige Saargebied (nu: Duitsland) geboren Canadees animatiefilmer en kunstenaar. Emigreerde in 1948 naar Canada, waar hij les gaf aan de School voor Schone Kunsten in Montreal. Ging zich toeleggen op het regisseren van korte animatiefilms, die hij ook schreef en produceerde, veelal gebaseerd op potloodtekeningen. In die categorie wonnen twee van zijn films een Oscar: Crac! (1981) en L’homme qui plantait des arbres (ook hoofdprijs Annecy; 1987), en werden twee andere genomineerd: Tout rien (1980) en Le fleuve aux grandes eaux (ook hoofdprijs Annecy; samen met Hubert Tison, 1993).  Eerdere korte animatiefilms: Abracadabra (1970), La création des oiseaux (1972), Inon (1972), Illusion (1975) en Taratata (1979). Maakte al zijn films voor Radio-Canada/CBC. Het metrostation Place-des-Arts in Montreal bevat een glas-in-lood-muur van Back, getiteld L’histoire de la musique à Montréal (1967). Vegetariër en dierenactivist.

23 december 2013

Jeff Pollack


54, Hermosa Beach CA, 23 december, bezweken tijdens het joggen

Amerikaans regisseur, scenarioschrijver en producent. Bedenker, co-auteur en coproducent van de tv-serie The Fresh Prince of Bel-Air (1990-96). Richtte met Benny Medina de productie- en managementmaatschappij Handprint Entertainment op. Regisseerde enkele films: Above the Rim (met Tupac Shakur; 1994), Booty Call (met Jamie Foxx; 1997) en de romcom Lost & Found (1999).

21 december 2013

Edgar M. Bronfman sr.


84, New York, 21 december, natuurlijke dood

Oorspronkelijk Canadees ondernemer en filmproducent, die in 1959 Amerikaan werd. Erfgenaam en president-directeur (1971-94) van het Seagram-concern (dranken, olie, gas, chemie), waarvan hij aanvankelijk alleen de Amerikaanse tak leidde, had grote filmbelangstelling. Zo richtte hij eind jaren 60 productiemaatschappij Sagittarius op, die onder meer een versie van Jane Eyre (met Susannah York en George C. Scott; Delbert Mann, 1970) en samen met Hanna-Barbera de animatiefilm Charlotte’s Web (Charles A. Nichols en Iwao Takamoto, 1973) produceerde. In 1966 nam Seagram op aandringen van Bronfman een belang van 16 procent in filmstudio MGM, en in 1969  gaf de investeerder korte tijd persoonlijk leiding aan de studio. De filmavonturen van Bronfman deden het concern weinig goed. Veel later, in 1995, zou desondanks zijn zoon Edgar Bronfman Jr. als ceo van Seagram een meerderheidsbelang nemen in MCA en dus ook in Universal Studios en in 1988 in PolyGram. Het hele Seagram werd in 2000 verkocht aan het Franse energieconcern Vivendi. Bronfman sr. was als Joods lobbyist voorzitter van het World Jewish Congress (1981-2007).

William Aldridge


63, Fayence (Var), 21 december, natuurlijke dood

Engels (scenario)schrijver, afgestudeerd aan de Moskouse filmschool VGIK (1973). Werkte geruime tijd in Zweden, waar hij het meeste succes had als scenariobewerker van Astrid Lindgrens roman Mio, min Mio/Mio in the Land of Faraway (Vladimir Grammatikov, 1987), maar woonde en werkte ook in Rusland, Denemarken, Duitsland en Frankrijk. Scenarioconsulent in vaste dienst bij Nordisk Tonefilm (1975-90). Schreef films als Jönssonligan & DynamitHarry (Mikael Ekman, 1982), Slagskämpen/The Inside Man (Tom Clegg, 1984), het Russische Alenki tsvetotsjek/Scarlet Flower (Grammatikov, 1991), het Deense Den russiske sangerinde/De Russische zangeres (Morten Arnfred, 1993), Hamilton (Harald Zwart, 1998), de Finse jeugdfilm Pelikaanimies/De pelikaan man (Liisa Helminen, 2004) en het eveneens Finse Game Over (Pekka Lehto, 2005). Regisseerde documentaires voor ARTE, zoals het vijfdelige Russia, Power and Cinema (1999).

20 december 2013

Gyula Maár


79, Budapest, 20 december, natuurlijke dood

Hongaars regisseur en scenarioschrijver, die zijn eerste korte films maakte voor de experimentele Béla Balázs Studio en later excelleerde in intelligente, tamelijk sombere films over de recente Hongaarse geschiedenis. Voormalig assistent van Zoltán Fábri, Károly Makk en Judit Elek maakte zelf een dozijn lange films, te beginnen met Prés (1971), gevolgd door het in Mannheim met de hoofdprijs bekroonde Végül/End of the Road (1974). Daarna werd Déryné, hol van?/Mrs. Déry, Where Are You? (1975) geselecteerd voor de competitie in Cannes en daar won Maárs echtgenote Mari Töröcsik de prijs voor beste actrice in de titelrol. Twee van zijn films waren in Berlijn in competitie: Elsö kétszáz évem/The 200 First Years of My Life (1986) en Hoppá/Whoops (1993). Overige films onder meer: Teketória/Entanglement (1977), Balkán! Balkán!/Chira Chiralina (1993), het documentaire portret van zijn vrouw Töröcsik Mari (1996) en Töredék (2007).

15 december 2013

Joan Fontaine


96, Carmel CA, 15 december, natuurlijke dood

In Japan als Joan De Havilland geboren, oorspronkelijk Engels steractrice, vanaf 1943 Amerikaanse. Jongere zuster van actrice Olivia De Havilland, met wie ze een levenslange rivaliteit koesterde. Hun moeder, Lilian Fontaine, wilde ook al actrice worden, hetgeen pas lukte na en door het succes van haar dochters. Olivia won twee Oscars, Joan slechts een , maar wel eerder: als de echtgenote die Cary Grant van moordplannen verdenkt in Suspicion/Argwaan (Alfred Hitchcock, 1941), na eerder te zijn genomineerd voor een vergelijkbare rol in Rebecca (Hitchcocks eerste Amerikaanse succes, 1940). Haar derde nominatie was voor de hoofdrol in The Constant Nymph/Ongeweten liefde (Edmund Goulding, 1943) en Fontaines favoriete eigen film.
Had vóór haar eerste sterrol in Rebecca een bescheidener aandeel in het theater en in verschillende films. Debuut onder de naam Joan Burfield in de MGM-komedie No More Ladies (tegenover Joan Crawford; Edward H. Griffith en George Cukor, 1935). Prominent in de B-films A Million to One (Lynn Shores, 1937), The Man Who Found Himself/De man die zichzelf vond (Lew Landers, 1937), You Can’t Beat Love (Christy Cabanne, 1937), en Music for Madame (John G. Blystone, 1937). Tegenover Fred Astaire in A Damsel in Distress/Het meisje in de taxi (George Stevens, 1937), daarna eerste top-billing voor RKO in Maid’s Night Out (Ben Holmes, 1938),
gevolgd door Blond Cheat (top-billed; Jospeh Santley, 1938), Sky Giant/Reuzen der lucht (Landers, 1938), The Duke of West Point (Alfred E. Green, 1938), tegenover Grant in de verfilming van Rudyard Kiplings Gunga Din (Stevens, 1939), de Sam Houston-biografie Man of Conquest (George Nichols Jr., 1939) en in het sterrenensemble van The Women (Cukor, 1939). Vanaf de beide Hitchcock-films nam het aantal films af tot een zorgvuldig geselecteerde titel per jaar en legde Fontaine zich toe op rollen van delicate vrouwen in grote problemen. Onder meer in This Above All/Mensen op de tweesprong (tegenover Tyrone Power; Anatole Litvak, 1942),
de titelrol van Jane Eyre (tegenover Orson Welles; Robert Stevenson, 1943), Frenchman’s Creek (top-billed; Mitchell Leisen, 1944), The Affairs of Susan (top-billed; William A. Seiter, 1945), From This Day Forward (top-billed; John Berry, 1946), Ivy (top-billed; Sam Wood, 1947) en de klassieker Letter from an Unknown Woman (top-billed; Max Ophüls, 1948).
Vervolgens tegenover Bing Crosby in The Emperor Waltz (Billy Wilder, 1948), top-billed tegenover James Stewart in You Gotta Stay Happy (H.C. Potter, 1948), top-billed tegenover Burt Lancaster in Kiss the Blood Off My Hands (Norman Foster, 1948), September Affair (top-billed; William Dieterle, 1950),  Born to Be Bad (top-billed; Nicholas Ray, 1950), Darling, how Could You! (top-billed; Leisen, 1951), als alcoholiste in Something to Live For (top-billed; Stevens, 1952), tegenover Robert en Elizabeth Taylor in Ivanhoe (Richard Thorpe, 1952), top-billed in vier rollen in Decameron Nights (Hugo Fregonese, 1953), top-billed in Flight to Tangier (Charles Marquis Warren, 1953), The Bigamist (top-billed; Ida Lupino, 1953), Casanova’s Big Night (tegenover Bob Hope; Norman Z. McLeod, 1954), tegenover Mario Lanza in Serenade (Anthony Mann, 1956),
Beyond a Reasonable Doubt/Verdwenen alibi (Fritz Lang, 1956), Island in the Sun (Robert Rossen, 1957), tegenover Paul Newman in Until They Sail (Robert Wise, 1957), A Certain Smile (Jean Negulesco, 1958), Voyage to the Bottom of the Sea (Irwin Allen, 1961), Tender Is the Night (naar F. Scott Fitzgerald; Henry King, 1962) en de Hammer-productie The Witches (top-billed; Cyril Frankel, 1966). Gescheiden van onder meer acteur Brian Aherene, de latere Batman-producent William Dozier en scenarist-producent Collier Young.

14 december 2013

France Roche


92, Parijs, 14 december, doodsoorzaak onbekend

Frans actrice, scenarioschrijver en journalist. Cultuurredacteur van dagblad France-Soir en criticus van tv-zender France 2 (1969-86), waar ze grote sterren interviewde. Speelde een gastrol tussen andere beroemdheden in het filmmateriaal dat Orson Welles opnam voor zijn toneelstuk The Unthinking Lobster (1951) en debuteerde als filmactrice in …sans laisser d’adresse (Jean-Paul le Chanois, 1951). Ook te zien in films als Agence matrimoniale (tevens scenariobijdrage; Le Chanois, 1952), Adorables créatures (Christian-Jaque, 1952), als lezer van zelf geschreven commentaar in de korte film La chasse à l’homme (Pierre Kast, 1952), de korte film À nous deux Paris! (tevens scenario; Kast, 1953), French Cancan (Jean Renoir, 1954), Futures vedettes (tevens scenariobijdrage, met Brigitte Bardot; Marc Allégret, 1955), Gueule d’ange (Marcel Blistène, 1955), Un amour de poche (tevens dialogen; Kast, 1957) , La vie à deux (Clément Duhour, 1958), de documentaires Le désordre à vingt ans (Jacques Baratier, 1967) en Le cinéma du diable (Marcel l’Herbier, 1967) en als zichzelf in La nuit d’ivresse (Bernard Nauer, 1986).  Schreef ook de korte film L’architecte maudit (Kast, 1954). Il mantello rosso (samen met onder meer Kast; Giuseppe Maria Scotese, 1955), de episode L’adultère (samen met Michel Audiard) in La française et l’ amour (Henri Verneuil, 1960), Les lions sont lâchés (samen met Audiard; Verneuil, 1961), de episode Les comédiennes in Amours célèbres (Michel Boisrond, 1961) en La chasse à l’homme (Édouard Molinaro, 1964). Jurylid in Berlijn (1961). Getrouwd geweest met producent Gilbert de Goldschmidt en journalist en scenarioschrijver François Chalais.

Peter O'Toole


81, Londen, 14 december, na een lange ziekte

Iers-Brits acteur, die zei zelf niet te weten of hij in het Ierse Connemara of het Engelse Leeds geboren was. Recordhouder in aantal Oscarnominaties voor mannelijke hoofdrol (acht in totaal) zonder er ooit een te winnen, behalve een speciale oeuvre-Oscar in 2003. De nominaties hadden betrekking op zijn eerste grote succes, als de blauwogige Britse spion in het romantische woestijndrama Lawrence of Arabia (David Lean, 1962), de rol van koning Hendrik II in de verfilming van Jean Anouilhs toneelstuk Becket (Peter Glenville, 1964), hetzelfde personage in The Lion in Winter (top-billed; Anthony Harvey, 1967), de titelrol van een leraar in de tweede filmversie van Terence Rattigans Goodbye, Mr. Chips (top-billed; Herbert Ross, 1969), misschien wel zijn beste rol als flippende aristocraat met messiasneigingen in The Ruling Class (top-billed; Peter Medak, 1972), The Stunt Man (top-billed; Richard Rush, 1980), als alcoholistische actieheld in My Favorite Year (top-billed; Richard Benjamin, 1982) en ten slotte als bejaard acteur in Venus (Roger Michell, 2006).
Zijn acceptatie van de hoofdrol van een net overleden steracteur in de Nederlandse film Wings of Fame (Otakar Votocek, 1990) was cruciaal voor de financiering. De zoon van een Ierse bookmaker en een Schotse moeder groeide op in Leeds. Aanvankelijk wilde hij journalist worden, maar na een korte loopbaan bij de marine belandde hij op de Royal Academy of Dramatic Arts, als klasgenoot van Richard Harris, Albert Finney en Alan Bates. Speelde enige tijd toneel, vooral in Bristol, en maakte zijn onopvallende filmdebuut in de Disneyproductie Kidnapped (Robert Stevenson, 1960). Na een rol tegenover Anthony Quinn in de Eskimofilm The Savage Innocents (Nicholas Ray, 1960) en tegenover Aldo Ray in The Day They Robbed the Bank of England (John Guillermin, 1960), kreeg hij onverwachts als vrijwel onbekende de hoofdrol van T.E. Lawrence in Leans prestigeproductie, die Marlon Brando en Finney hadden afgewezen. Sindsdien kleeft aan O’Toole een zekere legendevorming, nog versterkt door zijn neiging tot overmatig alcoholgebruik. Hij trad op in films als Joseph Conrads Lord Jim (top-billed in titelrol; Richard Brooks, 1965), tegenover Peter Sellers in de door Woody Allen geschreven komedie What’s New Pussycat (Clive Donner, 1965), tegenover Audrey Hepburn in How to Steal a Million (William Wyler, 1966),
als de Drie Engelen in Dino De Laurentiis’ superproductie  La Bibbia/The Bible: In the Beginning… (John Huston, 1966), naast Omar Sharif in The Night of the Generals (Anatole Litvak, 1967), Great Catherine (top-billed; Gordon Flemyng, 1968), als alcoholist in Country Dance (top-billed; J. Lee Thompson, 1970), tegenover zijn toenmalige echtgenote Sian Phillips in de titelrol van Murphy’s War (Peter Yates, 1971), tegenover Elizabeth Taylor en Richard Burton in Dylan Thomas’ Under Milk Wood (Andrew Sinclair, 1972), als Don Quixote tegenover Sophia Lorens Dulcinea in de musical Man of La Mancha (top-billed; Arthur Hiller, 1972), Rosebud (top-billed; Otto Preminger, 1975), als Robinson Crusoe in Man Friday (top-billed; Jack Gold, 1975), als Roemeense graaf in het Mexicaanse Foxtrot (top-billed tegenover Charlotte Rampling en Max Von Sydow; Arturo Ripstein, 1976), Power Play (Martyn Burke, 1978), Zulu Dawn (Douglas Hickox, 1979), als Tiberius in de edelporno Caligola/Caligula (Tinto Brass. 1979), Supergirl (Jeannot Szwarc, 1984), Creator (top-billed; Ivan Passer, 1985), tegenover Robin Williams in Club Paradise (Harold Ramis, 1986), The Last Emperor (Bernardo Bertolucci, 1987), High Spirits (top-billed; Neil Jordan, 1988),
tegenover Rutger Hauer en Nastassia Kinski in In una notte di chiaro di luna/Up to Date (Lina Wertmüller, 1989), tegenover Sharif en Christopher Lee in The Rainbow Thief (top-billed; Alejandro Jodorowsky, 1990), King Ralph (David S. Ward, 1991), Isabelle Eberhardt (Ian Pringle, 1991), Rebecca’s Daughters (Karl Francis, 1992), als Sir Arthur Conan Doyle in FairyTale: A True Story (Charles Sturridge, 1997), top-billed tegenover Ben Affleck en Liev Schreiber in Phantoms (Joe Chappelle, 1998), het Belgisch-Nederlands-Australische Molokai: The Story of Father Damien/Damiaan (Paul Cox, 1999), het Canadese Global Heresy/Rock My World (top-billed; Sidney J. Furie, 2002), Bright Young Things (Stephen Fry, 2003), als Priamus in Troy (Wolfgang Petersen, 2004), een remake van Lassie (top-billed; Sturridge, 2005), als profeet in One Night with the King (Michael O. Sajbel, 2006), Stardust (Matthew Vaughn, 2007), Dean Spanley (Toa Fraser, 2008), Christmas Cottage (Michael Campus, 2008) en het nog uit te brengen Katherine of Alexandria (Michael Redwood, 2014).



12 december 2013

Tom Laughlin


82, Thousand Oaks CA, 12 december, complicaties van longontsteking

Amerikaans regisseur, producent en acteur, soms onder het pseudoniem T.C. Frank of Frank Laughlin. Hollywoodacteur trok zich in de jaren 60 terug om zich te wijden aan het Montessorionderwijs en de Jungiaanse psychotherapie, Maakte een glorieuze rentree als schrijver, regisseur, producent en hoofdrolspeler van de zeer onafhankelijk geproduceerde film Billy Jack (1971), over een Navajo, Vietnamveteraan en hapkidomeester, die sociaal onrecht wreekt met de vuist en de wapenen. De film, die een soort van hippiepopulisme belichaamde, groeide langzaam uit tot de meest succesvolle onafhankelijke productie in Noord-Amerika aller tijden, maar haalde in bijvoorbeeld Nederland niet eens de bioscoop. Het door Laughlin zelf gespeelde personage van Billy Jack werd al eerder geïntroduceerd in The Born Losers (Laughlin als Frank, 1967) en keerde terug in drie vervolgfilms: The Trial of Billy Jack (Laughlin, 1974),  Billy Jack Goes to Washington (Laughlin als Frank, 1977) en The Return of Billy jack (Laughlin, 1986). Inmiddels was Laughlin vooral politieke idealen toegedaan en stelde zich meerdere keren vergeefs kandidaat als onwaarschijnlijke president namens de Democratische partij. Laughlin debuteerde als regisseur en scenarist met The Proper Time (1962), gevolgd door Like Father, Like Son (1965). Hij speelde zijn eerste filmrol in Tea and Sympathy (Vincente Minnelli, 1956) en kreeg zijn eerste top-billing in The Delinquents (Robert Altman, 1957).
Speelde ook in films als  South Pacific (Joshua Logan, 1958), Lafayette Escadrille (William A. Wellman, 1958), Senior Prom (David Lowell Rich, 1958), tegenover Sandra Dee in Gidget (Paul Wendkos, 1958), Battle of the Coral Sea (Wendkos, 1959) en Tall Story (Logan, 1960). Late kleine rollen in The Big Sleep (Michael Winner, 1978) en The Legend of the Lone Ranger (William A. Fraker, 1981). Getrouwd met actrice Delores Taylor.

Audrey Totter


95, West Hills CA, 12 december, hartfalen

Amerikaans actrice. Tijdens de hoogtijdagen van de film noir veelgevraagd als bad girl., vooral in B-films. Misschien het bekendst door haar rol van sexy echtgenote van bokser Robert Ryan in The Set-Up (Robert Wise, 1949). Ook vaak als stemactrice, bijvoorbeeld om een collega te dubben. Debuteerde onder contract bij MGM in Main Street after Dark (Edwin L. Cahn, 1945). Daarna onder meer Dangerous Partners (Cahn, 1945), The Sailor Takes a Wife (Richard Whorf, 1945), als Madge in The Postman Always Rings Twice/Niemand ontkomt zijn noodlot (Tay Garnett, 1946), The Cockeyed Miracle (S. Sylvan Simon, 1946), Lady in the Lake (Robert Montgomery, 1947), het docudrama over de atoombom The Beginning or the End (Norman Taurog, 1947), The Unsuspected/Een perfect alibi (Michael Curtiz, 1947), High Wall (Curtis Bernhardt, 1947), The Saxon Charm (Claude Binyon, 1948), Alias Nick Beal (John Farrow, 1949), tegenover Clark Gable in Any Number Can Play/De grote inzet (Mervyn LeRoy, 1949), Tension (John Berry, 1949),
Under the Gun (Ted Tetzlaff, 1951), The Blue Veil (Bernhardt, 1951), de titelrol in FBI Girl (William Berke, 1951), The Sellout (Gerald Mayer, 1952), Assignment: Paris (Robert Parrish, 1952), My Pal Gus (Parrish, 1952), Woman They Almost Lynched (Allan Dwan, 1953), Man in the Dark (Lew Landers, 1953), Cruisin’ Down the River (Richard Quine, 1953), Champ for a Day (William A. Seiter, 1953), als luitenant-verpleegster in Mission over Korea (Fred F. Sears, 1953), Massacre Canyon (Sears, 1954), tegenover de sadistische cipier Ida Lupino in Women’s Prison (Lewis Seiler, 1955),
A Bullet for Joey (Lewis Allen, 1955), The Vanishing American/De laatste der Navajo’s (Joseph Kane, 1955), Jet Attack (Cahn, 1958), Man or Gun (Albert C. Gannaway, 1958), The Carpetbaggers (Edward Dmytryk, 1964), Harlow (Alex Segal, 1965), Chubasco (Allen H. Miner, 1967), en The Apple Dumpling Gang Rides Again (Vincent McEveety, 1979). Twee illustere filmrollen liep ze mis: die van Alice (Shelley Winters) in A Place in the Sun/Illusie van het geluk (George Stevens, 1951) omdat MGM haar niet wilde uitlenen, en die van de oude Rose (Gloria Stuart) in Titanic (James Cameron, 1997) omdat ze de uitnodiging afsloeg. Beide vervangsters werden genomineerd voor een Oscar. Ondanks dates met Clark Gable, Cary Grant en David Niven trouwde Totter met een onbekende arts. Ze bleef nog lang actief op tv, maakte een legendarische fudge en was een steunpilaar van de Republikeinse partij.


Angelo Rizzoli jr.



70, Rome, 12 december, complicaties van multiple sclerose

Italiaans producent en uitgever, kleinzoon van uitgever en producent Angelo Rizzoli (La dolce vita, Otto e mezzo), zoon van uitgever Andrea Rizzoli. Leidde het uitgeversconcern dat onder meer het dagblad Il Corriere della Sera publiceerde. Debuteerde als filmproducent met Paura e amore/Three Sisters (Margarethe von Trotta, 1988). Had vooral succes met films van regisseur Gianni Amelio: Porte aperte (beste Europese Film, Oscarnominatie Buitenlandse Film; 1990) en Il ladro di bambini (beste Europese film, Grote Juryprijs Cannes; 1992). Voorts Torrents of Spring (Jerzy Skolimowski, 1989), The Comfort of Strangers/Cortesie per gli ospiti (Paul Schrader, 1990), Stanno tutti bene (Giuseppe Tornatore, 1990), In nome del popolo sovrano (Luigi Magni, 1990), To meteora vima tou pelargou/The Suspended Step of the Stork (coproductie; Theo Angelopoulos, 1991), Un’altra vita (Carlo Mazzacurati, 1992) en Si può fare (Giulio Manfredonia, 2008), alsmede veel televisie. Was verwikkeld in verschillende politieke en zakelijke schandalen, waaronder een arrestatie wegens faillissementsfraude. Getrouwd geweest met actrice Elena Giorgi.

10 december 2013

Rossana Podestà


79, Rome, 10 december, natuurlijke dood

In Libië geboren Italiaans actrice, eigenlijk Carla Podestà. Vooral bekend als ster van sandalenfilms, zelfs gecast in de titelrol van Helen of Troy (Robert Wise. 1956) ondanks gebrek aan beheersing van de Engelse taal. Filmdebuut in de komedie Strano appuntamento (D.A. Hamza, 1950). Voorts onder meer Domani è un altro giorno (Leonide Moguy, 1951), tegenover Totò in Guardie e ladri (Mario Monicelli en Steno, 1951), als Sneeuwwitje in I sette nani alla riscossa (top-billed; Paolo William Tamburella, 1951), La voce del silenzio (G.W. Pabst, 1953), het Mexicaanse La red (top-billed; Emilio Fernández, 1953),
als Nausicaa in Ulisse (Mario Camerini, 1954), Le ragazze di San Frediano (Valerio Zurlini, 1955), Nosotros dos (top-billed; Fernández, 1955), tegenover Alan Ladd in Santiago (Gordon Douglas, 1956), tegenover Esther Williams in Raw Wind in Eden (Richard Wilson, 1958), La spada e la croce (Carlo Ludovico Bragaglia, 1958), La furia dei barbari/Fury of the Pagans (Guido Malatesta, 1960), La schiava di Roma (top-billed; Sergio Grieco en Franco Prosperi, 1961), Solo contro Roma (Luciano Ricci, 1962), La freccia d’oro/The Golden Arrow (Antonio Margheriti, 1962), Sodom and Gomorrah (Robert Aldrich, 1962), La vergine di Norimberga (top-billed; Margheriti, 1963), Le ore nude/The Naked Hours (Marco Vicario, 1964), 7 uomini d’oro (top-billed; Vicario, 1965), Il grande colpo dei 7 uomini d’oro/Seven Golden Men Strike Again (top-billed; Vicario, 1966),
Il prete sposato/De getrouwde priester (Vicario, 1970), Homo eroticus (top-billed; Vicario, 1971), L’uccello migratore (top-billed; Steno, 1972), Paolo il caldo (Vicario, 1973), Les séducteurs/Sunday Lovers (segment Dino Risi, 1980), als Hera in Hercules (Luigi Cozzi, 1983) en Segreti segreti (Giuseppe Bertolucci, 1985). Weduwe van alpinist Walter Bonatti, gescheiden van acteur en regisseur Marco Vicario.


09 december 2013

Kees Brusse


88, Laren NH, 9 december, longemfyseem

Nederlands acteur en regisseur. De eerste gespecialiseerde filmacteur van Nederland wist gedurende vele decennia een breed publiek te fascineren, door zijn onderkoelde spelstijl, die brak met de traditie van het theatrale acteren in Nederlandse films. Zowel elementen van method acting als van het neorealisme kregen een plaats in zijn werk. Ook het radio- en televisiepubliek waren zeer vertrouwd met Brusse, in het radiofeuilleton In Holland staat een huis/De familie Doorsnee (geschreven door Annie M.G. Schmidt met muziek van Cor Lemaire; 1952-58) en later de door dezelfde auteurs geschreven eerste Nederlandse tv-sitcom Pension Hommeles (1957-59).
Zoon van journalist M.J. Brusse (schrijver van de verfilmde roman Boefje) en operazangeres Antje Ebes, broer van cineast Ytzen en Frankrijkcorrespondent Jan Brusse, halfbroer van journalist Peter  en beeldhouwer Mark Brusse. Debuteerde als 11-jarige in de film Merijntje Gijzen’s jeugd (naar de streekroman van A.M. de Jong; Kurt Gerron, 1936). Werd afgewezen voor de toneelschool, maar belandde via het cabaret van Wim Sonneveld en het Centraal Toneel van Cees Laseur toch bij verschillende gezelschappen, zoals de ook enige tijd door Brusse geleide Rotterdamse Comedie. Vanaf 1952 actief op televisie, vooral in de elke donderdag rechtstreeks uitgezonden toneelstukken, die bijna nooit werden geregistreerd. Eerste filmrol in de neorealistische speelfilm met documentaire elementen De dijk is dicht (Anton Koolhaas, 1950), als een jonge boer die naar het onder water staande Walcheren terugkeert. In de nog spaarzame Nederlandse films van de jaren 50 is Brusse een vaste waarde: als de onderwijzer in de eerste verfilming van Ciske de Rat (Wolfgang Staudte, 1955), als jeune premier tegenover Rijk de Gooijer in Kleren maken de man (George Jacoby, 1957), als de arts in de eerste lange kleurenfilm Jenny (Willy van Hemert, 1959) en in de geflopte komedie De zaak M.P. (Bert Haanstra, 1960). Als Haanstra zich terugtrekt als regisseur van de grote verzetsfilm De overval (1962), neemt de Britse documentairemaker Paul Rotha de klus over en verzorgt Brusse de dialoogregie, terwijl hij zelf een van de hoofdrollen speelt.
Inmiddels had Brusse al enkele korte opdrachtfilms over seksuele voorlichting geregisseerd voor Pro Juventute (jeugdbescherming), De paraplu (1956) en Het gerucht (1959) en werd hij door het Productiefonds voldoende ervaren geacht om een speelfilm helemaal alleen voor zijn rekening te nemen, de film noirachtige misdaadfilm Kermis in de regen (1962). Het werd geen groot succes, in tegenstelling tot de baanbrekende bioscoopdocumentaire Mensen van morgen (1964), waarvoor Brusse zich had laten inspireren door het Franse voorbeeld Hitler, connaîs pas (Bertrand Blier, 1962). In een klassiek uitgelichte studio vertrouwt een doorsnee van ‘de jeugd van tegenwoordig’ zielenroerselen toe aan de camera en de uitspraken worden door elkaar gesneden tot een ‘psychomontage’  die ten onrechte doet vermoeden dat ze op elkaar reageren. Brusse maakte ook de Duitse versie Menschen von Morgen (1966), maar zou sindsdien alleen nog voor televisie regisseren, zoals de door hemzelf geschreven film De verjaring (samen met Andrew Wilson, 1980), over een oud-verzetsman die wraak neemt op een oorlogsmisdadiger. Voor de rond hem geconstrueerde, zeer succesvolle serie dramatische schetsen  Mensen zoals jij en ik (Rob Herzet, 1981-85) won Brusse in 1982 de Gouden Televizierring.
Ook was hij de eerste Nederlandse commissaris Maigret (1964-65),  trad hij jarenlang op als panellid van het spelletje Wie van de drie? en maakte hij op het eind van zijn leven, toen hij jarenlang in Australië woonde, de autobiografische  low-budget documentaire Vader is zo stil tegenwoordig (2002). Brusse bleef echter ook toonaangevend in de bioscoop, waar hij aansluiting vond bij de nieuwe generatie filmmakers, de zogeheten Eerste Golf. Zo was hij de duidende zoöloog in de blockbuster over seks in de Bijlmer Blue Movie (Wim Verstappen, 1971), de patriarch in het familiedrama VD (Verstappen, 1972) en de piloot in het door tegenslagen bij de opnamen geteisterde Dakota (Verstappen, 1974).
Een van zijn beste rollen was die van een geobsedeerde huisarts in Dokter Pulder zaait papavers (naar een roman van Koolhaas; 1975). Ook was Brusse te zien als de vader van Willeke Alberti in Rooie Sien (Frans Weisz, 1975), in de korte film Verlies (Olga Madsen, 1976), in Mysteries (Paul de Lussanet, 1978), Een pak slaag (Haanstra, 1979) en de Carmiggelt-film Vroeger kon je lachen (Haanstra, 1983). Zijn laatste grote rol speelde Brusse tegenover Ingeborg Elzevier in de telefilm Man, vrouw, hondje (Nicole van Kilsdonk, 1999). De wat lijzige dictie en het coole charisma is tussen 1950 en 1999 nauwelijks veranderd, in zekere zin speelde hij altijd dezelfde rol, zelfs in reclamefilms voor Heineken en Zwitserleven. Biografie: Herinneringen, ovatie aan het leven (Henk van der Horst, 2011). In 1986 eerden de Nederlandse Filmdagen Brusse met een retrospectief, maar hij kreeg nooit een Gouden Kalf, zelfs geen Cultuurprijs. In 1987 Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Vijf keer getrouwd, onder meer met de actrices Pam Henning en Mieke Verstraete.